Carla Haelermans is hoofddocent onderwijseconomie aan de Universiteit Maastricht. Zij heeft veel onderzoek gedaan naar ICT-middelen in het voortgezet onderwijs. Wat vindt zij van adaptieve oefenprogramma’s als Numo? En hoe zorg je er als docent voor dat leerlingen vooruitgang boeken met een adaptief oefenprogramma? Deze en andere vragen stelden we haar in een interview.
Wat raad jij docenten aan die leerlingen willen laten oefenen met taal en rekenen?
“Soms wordt op scholen gedacht dat leerlingen vooruitgaan, als ze maar oefenen. Leerlingen krijgen bijvoorbeeld oefeningen voorgeschoteld, in welke vorm dan ook, en de opdracht om daarmee een bepaalde hoeveelheid tijd per week aan de slag te gaan. Maar het is niet per definitie zo dat wanneer leerlingen een x aantal minuten per week oefenen, ze daar ook wat van opsteken.”
Wat werkt wel?
“Het gaat er niet alleen om dát er geoefend wordt, maar dat er doelgericht geoefend wordt. Het heeft geen zin om iets te oefenen wat je allang kan, maar het heeft ook geen zin om te werken aan oefeningen waar je nog niet aan toe bent. Met adaptief materiaal zorg je ervoor dat leerlingen precies die oefeningen krijgen waar ze aan toe zijn. Dat is veel effectiever, blijkt uit onderzoek.”
Wat is de kracht van adaptief lesmateriaal?
“Wanneer leerlingen adaptief oefenen werken ze altijd op hun eigen niveau en kunnen zo telkens verder oefenen. De docent heeft dan de handen vrij om leerlingen individueel verder te helpen. Tegelijkertijd krijgt de docent over elke leerling informatie: wat kan hij goed? Waar heeft hij nog moeite mee? Op basis van die informatie kan de docent op een gerichte manier differentiatie toepassen.”
Het lijkt me lastig wanneer leerlingen door de adaptiviteit van een programma allemaal met iets anders bezig zijn. Hoe ga je daar als docent mee om?
“Het vraagt inderdaad wat van docenten. Je moet flexibeler omgaan met de indeling van je lessen. Maar op de lange termijn krijg je juist meer grip. Je krijgt bijvoorbeeld een beter beeld van de verschillende manieren waarop leerlingen leren en kunt veel gerichter inspelen op verschillen. Resultatenpagina’s geven je informatie over hoe je als docent kunt differentiëren. De kunst en de uitdaging is om informatie uit verschillende bronnen met elkaar te verbinden, een link te leggen tussen programma en les, om vervolgens groepjes leerlingen bij elkaar te nemen.”
De docent heeft hierin dus een belangrijke rol.
“Zeker! Technologie kan veel faciliteren maar kan de docent nooit vervangen. Technologie kan de docent wél helpen. Bijvoorbeeld door te anticiperen op gedrag van een leerling en door de docent daarover een melding te sturen. Dan hoeft hij niet zelf op zoek te gaan naar informatie, maar krijgt die vanzelf voorgeschoteld. Hij kan dan zelf bepalen of en wat hij daarmee doet.”
Is gebruik van ICT noodzakelijk in het onderwijs?
“Noodzakelijk? Nee. Maar het kan wel toegevoegde waarde hebben naast het reguliere onderwijs, als je het doelgericht in zet. Tijdens de coronacrisis heeft technologie veel oplossingen geboden. Daarnaast geldt: je kunt de meest innovatieve digiborden in klaslokalen plaatsen, maar als je het slechts gebruikt als een whiteboard, biedt het geen vooruitgang. Kijk dus eerst wat je wil bereiken en welke ICT-tool je daarbij ondersteunt. En als die keuze gemaakt is, is het belangrijk dat iedereen getraind wordt om het optimale uit dit instrument te halen. Ik zie wel eens docenten die een ICT-tool gebruiken, maar weinig gebruikmaken van de resultatenoverzichten. Dat is jammer, want die geven waardevolle informatie over leerlingen.”
Wat zou je verder nog willen onderzoeken?
“Leerlingen zijn verschillend. Elk kind heeft weer iets anders nodig. Ik zou daar met onderzoek meer inzicht in willen krijgen. Als we dat inzicht hebben, kunnen algoritmes in programma’s inspelen op gedragskenmerken van leerlingen. Bijvoorbeeld om hen gericht te motiveren aan het werk te gaan.”
Waarom heb je er als wetenschapper voor gekozen je te richten op het onderwijs en technologie in het onderwijs??
“Ik heb een sterk rechtvaardigheidsgevoel. Toen ik zelf op de middelbare school zat, zag ik dat niet alle kinderen dezelfde kansen krijgen. Ik vind dat ieder kind het beste uit zichzelf moet kunnen halen. Technologie biedt de mogelijkheid om naar individuele kinderen te kijken.”
Wat is Numo?
Numo is een adaptief oefenprogramma waarin leerlingen op hun eigen niveau oefenen met rekenen en talen. Elke leerling volgt zijn eigen route in zijn eigen tempo. De docent bepaalt vooraf – bijvoorbeeld met een toets – vanaf welk niveau een leerling in Numo gaat oefenen. Daarna maken leerlingen per leerstofonderdeel een diagnostische sprongtoets. Vervolgens werken ze aan leerdoelen die ze nog onvoldoende beheersen en krijgen instructie, oefenstof en feedback op maat.
Comments are closed.